Laat de som zien. Leg uit dat je eerst het bedrag neerlegt in het aantal groepjes. In dit geval dus 3 groepjes van € 262,60. Benadruk dat je probeert het bedrag neer te leggen met zo weinig mogelijk munten. Begin nu met het optellen van de hele euro's en daarna de centen. Als laatste tel je de uitkomsten bij elkaar op. Oefen samen met de leerlingen de volgende som. Je kunt de leerlingen eerst de bedragen laten neerleggen door het geld te slepen en vervolgens het geld bij elkaar op te tellen. Laat de andere som zelfstandig door de leerlingen uitrekenen. Laat bij de som 2 × € 65,35 zien hoe eerst de hele euro's gaat uitrekenen, vervolgens de centen gaat uitrekenen en de antwoorden bij elkaar optelt voor de uitkomst. Laat de volgende twee sommen weer zelfstandig door de leerlingen maken. Laat daarna de tabel zien en leg uit dat in het eerste vak het antwoord staat op de som 3 × € 190,50. Laat de leerlingen de volgende twee vakken invullen en laat ze vervolgens zelfstandig de volgende tabel invullen. Bij de verhaalsom laat je de leerlingen eerst de getallen uit de som halen. Vervolgens laat je de leerlingen de som uitrekenen. De volgende sommen kunnen de leerlingen weer zelfstandig maken.
Controleer of de leerlingen kunnen vermenigvuldigen met kommabedragen t/m 1000 euro met de volgende vraag:
- Waarom is het handig om te kunnen vermenigvuldigen met een kommabedrag?