Eerst bespreek je het belang van het kunnen aflezen van de halve uren op een analoge klok. Leg uit dat bij een klok de 12 altijd bovenaan staat. Vervolgens leg je uit hoe de wijzers van een klok werken. Er zitten twee wijzer op een klok: de grote en de kleine wijzer. Leg uit dat de kleine wijzer het uur aangeeft. Als de grote wijzer op de 12 staat is dat een heel uur. Laat zien dat de grote wijzer op de 12 staat en de kleine wijzer op de 1. Het is nu 1 uur. Als de grote wijzer op de 6 komt te staan, is hij op de helft van een uur. Benadruk dat dit een half uur genoemd wordt. Leg uit dat de kleine wijzer dan tussen twee cijfers komt te staan. De kleine wijzer is dan al iets naar het volgende uur aan het gaan. Hij is dan halverwege. Controleer met de vragen of de leerlingen kunnen uitleggen hoe ze een klok moeten aflezen. Vervolgens maken de leerlingen een aantal opgaven, waarbij ze de juiste tijd bij de klok moeten vinden. In de opgaven met de klokken in de goede volgorde zetten, kun je de klokken in het lege vlak naast elkaar slepen. Volgens maken de leerlingen een opgave, waarbij ze de juiste klok bij het juiste verhaal moeten vinden.
Controleer of de leerlingen de halve uren van een analoge klok kunnen aflezen door hen de volgende vragen te stellen:
- Waar staat de grote wijzer als hij een half uur aangeeft?
- Wat gebeurt er met de kleine wijzer als de grote wijzer op de 6 staat?
- Waarom is het handig om te kunnen klokkijken?