Tellen van hele bedragen t/m 100 euro

Algemeen

Leerlingen kunnen hele geldbedragen met munten en biljetten tellen tot en met 100 euro.

Belang

Bespreek met de leerlingen dat het belangrijk is om geldbedragen tot en met 100 euro te kunnen tellen, omdat je dit nodig hebt om te rekenen met geld. Als je geld kunt tellen, weet je bijvoorbeeld of je genoeg geld hebt om iets te kopen.

Introductie

Op het digibord staan startgetallen. Laat de leerlingen in groepjes verder tellen. Om de beurt noemen ze een getal en vraag wanneer de tijd voorbij is tot welk getal de groepjes zijn gekomen. Je laat de munten en de biljetten op het digibord zien en spreek deze hardop uit. Laat de leerlingen steeds herhalen welke munt of welk biljet het is.

Instructie

Leg uit dat wanneer je biljetten en munten bij elkaar optelt, je eerst de biljetten en daarna de munten bij elkaar optelt. Laat op het digibord een aantal biljetten en munten zien en vraag de leerlingen hoe je dit bedrag handig kunt optellen. Controleer met de volgen de twee sommen of de leerlingen handig de bedragen op kunnen tellen.

Om te controleren of leerlingen hele bedragen tot en met 100 euro kunnen tellen, kun je de volgende vraag stellen:
- Hoe tel je biljetten en munten handig bij elkaar op?

Inoefening

De leerlingen oefenen met het tellen van het bedrag tot en met 100 euro met antwoordmogelijkheden en zonder antwoordmogelijkheden.

Afsluiting

Je bespreekt met de leerlingen nog eens dat het belangrijk is om hele geldbedragen tot en met 100 euro te kunnen tellen, omdat je dit nodig hebt om te rekenen met geld. Controleer of de leerlingen weten wat de juiste volgorde is om biljetten en munten op te tellen. Vervolgens laat je op het digibord een bedrag zien. De leerlingen moeten aangeven hoeveel er ligt.

Aandachtspunten

Leerlingen die moeite hebben met het tellen van bedragen tot en met 100 euro, kunnen de biljetten en de munten in de juiste volgorde leggen om dit vervolgens bij elkaar op te tellen. Benadruk dat twee munten van 50 cent hetzelfde is als 1 euro.

Instructiemateriaal

Nepgeld: biljetten van 5, 10, 20 en 50 euro. Munten van 1 en 2 euro.