Herkennen van een cirkel, driehoek, rechthoek en vierkant

Algemeen

De leerlingen leren de begrippen 'cirkel', 'driehoek', 'rechthoek' en 'vierkant' en leren deze vormen te herkennen in realistische figuren.

Introductie

Laat de leerlingen de afbeelding bekijken en vraag ze welke vormen ze eventueel al herkennen.

Instructie

Bespreek de vorm van een cirkel door de kenmerkende eigenschappen te bespreken (een cirkel is rond) en laat voorwerpen zien die dezelfde vorm hebben. Laat de leerlingen vervolgens zowel op het digibord als in de klas op zoek gaan naar een cirkel. Herhaal deze instructie voor de driehoek, de rechthoek en het vierkant. Laat de leerlingen vervolgens vier realistische voorwerpen naar de juiste vorm slepen en oefen daarna met de verschillende benamingen door de luidsprekers bij het juiste figuur te zetten.

Inoefening

Bij de eerste meerkeuzeopdracht wordt aan de leerlingen gevraagd of zij driehoeken zien op de afbeelding. Vervolgens wordt een realistisch voorwerp getoond waarbij leerlingen moeten selecteren welke vorm het heeft. Bij de derde opgave moeten leerlingen vier realistische voorwerpen naar de juiste vorm slepen.

Afsluiting

Vraag aan de leerlingen of zij de vormen in de trein herkennen en welke vormen zij precies zien. Laat ze deze eventueel ook aanwijzen op het bord. Sluit vervolgens af met een spelletje waarbij leerlingen hun eigen figuur kunnen maken met de vier verschillende vormen.

Aandachtspunten

Laat leerlingen die moeite hebben met het herkennen van de vormen oefenen met realistische voorwerpen. Leg bijvoorbeeld uit dat de knoop van hun broek ook de vorm van een cirkel heeft, net als het elastiekje in hun haar. Geef dergelijke voorbeelden ook voor een driehoek, rechthoek en een vierkant.

Instructiemateriaal

Realistische voorwerpen in de vorm van een cirkel, driehoek, rechthoek en vierkant.