Leerlijn Taal
Grammaticale kennis ⟩Zinsdelen
Persoonsvorm
1F 5,6
Toelichting
De persoonsvorm is het werkwoord in een zin dat is vervoegd en overeenkomt in getal met het onderwerp en de tijd aangeeft. De persoonsvorm is een zinsdeel.
Er zijn drie manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is: de vraagproef, de tijdproef en de getalproef. In dit doel komen alleen de vraagproef en tijdproef aan bod. De getalproef komt uitgebreid aan bod in Regel voor overeenkomst in getal (ow-pv).
Vraagproef
Maak een vraagzin van de zin. Het werkwoord dat vooraan komt is de persoonsvorm.
Milo gaat naar dansles.
- Vraagzin = Gaat Milo naar dansles?
- Persoonsvorm = Gaat
Tijdproef
Zet de zin in een andere tijd (maak van een zin in de tegenwoordige tijd de verleden tijd en andersom). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Janou wil graag een ijsje.
- De zin staat in de tegenwoordige tijd. In de verleden tijd wordt het: Janou wilde graag een ijsje.
- Het werkwoord dat verandert = wil ➜ wilde
- Persoonsvorm = wil
Er staat altijd één persoonsvorm in een zin. Bij samengestelde zinnen geldt dat beide hoofdzinnen één persoonsvorm hebben, dus samengestelde zinnen kunnen meerdere persoonsvormen hebben.
Enkele zin
Wij fietsen naar de camping.
Tijdproef:
- Van tegenwoordige tijd naar verleden tijd: Wij fietsten naar de camping.
- Het werkwoord dat verandert = fietsen ➜ fietsten
- Persoonsvorm = fietsen
Samengestelde zin
Wij fietsen naar de camping en we zingen daarbij een liedje.
Tijdproef:
- Van tegenwoordige tijd naar verleden tijd: We fietsten naar de camping en zongen daarbij een liedje.
- De werkwoorden die veranderen = fietsen ➜ fietsten en zingen ➜ zongen
- Persoonsvormen = fietsen en zingen
Voorbeeld
De jongens spelen een spel.
Het bedrijf heeft veel medewerkers in dienst.
Gisteren schreven wij een verhaal.
Mijn fiets is gestolen, maar ik mis hem niet.